Zonno – 02

HOOFDSTUK 2

De volgende morgen werd Zonno het eerst wakker. Hij rekte zich eens heerlijk uit, hij voelde zich lekker, wreef zijn oogjes uit, en dacht “zo dat is nu mijn twee­de dag op de aarde en ik begin waarachtig geloof ik al een beetje te wennen. Natuurlijk mis ik wel mijn vriend­jes, maar daar moet ik maar doorheen, en ik heb toch ook een lief vrien­din­netje nu, en ik geloof vast dat Tim ook wel een fijne jongen zal zijn.”  Hij hoorde gestommel bene­den. “Dat zal Josje’s Moeder wel zijn”, dacht hij. Hij keek eens naar Josje, maar daar zat nog geen bewe­ging in. “Daar zal ik gauw eens iets aan doen” mompelde hij in zichzelf. Hij kroop over de deken heen naar het gezicht van Josje en kriebelde eens aan haar oor. Josje bewoog even maar sliep gewoon door. “Josje wakker worden, je moet nog naar school, het is nog geen vakan­tie.” Josje deed voorzichtig haar ogen open, en keek stom­verbaasd naar Zonno. Het moest eerst even tot haar doordrin­gen, maar opeens verhel­derde haar ge­zicht. “Dus het is waar, je bent er echt, ik dacht even dat ik alles gedroomd had”. Ze aaide over zijn bolle­tje, en stapte uit bed, keek op het klokje van haar klokra­di­o. “Het is nog maar half zeven” zei ze. “Ik hoef pas half acht op, dus we hebben nog tijd ge­noeg, ik stap gelijk onder de douche, en als ik me aange­kleed heb, kijk ik of Tim wakker is, anders maak ik hem wel wakker”. Kruip jij nog maar even onder de wol, dan kan ik hem eerst alles vertellen over jou, het zal wel even moeite kosten voor hij mij gelooft, hij denkt natuurlijk eerst dat ik hem voor de gek wil hou­den. Houd jij je voorlopig stil, tot ik vraag of je voor de dag wil ko­men.”

Josje waste zich zo snel mogelijk en toen ze aange­kleed was, keek ze nog even of Zonno onder de deken gekropen was, en stapte toen de gang in, en klopte op de deur van Tim’s kamer. “Ben jij het Mam?” riep Tim. “Nee ik ben het” ant­woordde Josje. “Nou kom d’r dan in” riep Tim. Josje ging de kamer in en deed de deur achter haar dicht. Ze stapte op het bed toe, waar Tim nog aan het laatste gedeelte van zijn huiswerk bezig was, en viel meteen met de deur in huis. “Tim” zei ze “ik moet je nu direct spreken, ik heb je iets heel belangrijks te ver­tel­len.” Dat belangrijks, sprak ze heel nadrukkelijk uit. Maar Tim raakte daar helemaal niet van onder de indruk. Hij zei ongeduldig: “Ik heb anders niet veel zin om zo vroeg in de ochtend al een gesprek te voe­ren.” “Ik wil wel weer gaan hoor” zei ze. “Maar jongen als je wist wat ik je wil ver­tel­len, dan piepte je wel anders. Het is een heel groot geheim, ik weet zeker dat je oren er van klapperen.” Ze gebruikte dat gezegde, omdat Tim dat zo vaak gebruikte, en ze vond dat het nu zeker wel van pas kwam. “Want als je oren gaan klapperen van een sterk ver­haal, nou Tim dan zou ik ze maar vastplakken met een plak­bandje, anders kunnen ze wel eens zo hard klappe­ren, dat ze er af vlie­gen.” Tim keek haar stomver­baasd aan.” “Je meent het geloof ik echt, maar ik geloof niet dat jij me iets kan vertellen, waar mijn oren van gaan klappe­ren.” Hij geeuw­de en zei een beetje verveeld: “Vertel maar ik luis­ter”. Josje zei boos, “het hoeft al niet meer,” en ze maakte aan­stal­te om de kamer uit te gaan. “He wacht even, je bent wel gauw op je teentjes getrapt zus.” Hij was toch wel nieuwsgierig geworden. “Kom ver­tel maar, ik zal mijn oren vastplak­ken,” zei hij pla­gend. Josje liet de deurknop los, en kwam terug, ze zei: “Graag of niet.” “Graag” zei Tim. Josje vertelde over het doosje wat ze had gevonden, maar toen ze bij het bal­letje kwam, en vertelde dat het een regen­druppel was, begon Tim hartelijk te lachen, hij gierde het uit. “Dat is een goeie” zei hij, en hield allebei z’n oren vast,” je hebt gelijk Jos, ze zouden er haast afvlie­gen.”

Josje keek hem beledigd aan. “Dus je gelooft me niet” zei ze boos. “Nou ben je nog kwaad ook”, zei Tim,”hoe is het mogelijk, dacht je nu heus dat er iemand is die dat zou geloven.” Josje’s boosheid was alweer gezakt, want ze vond het wel begrijpe­lijk, ze zou het zelf ook niet zo gemak­kelijk geloofd heb­ben, als ze het niet zelf had meege­maakt. Daarom zei ze: “Tuurlijk be­grijp ik best dat het onge­loof­waardig klinkt, maar laat me nu eerst eens uitpra­ten, en ik beloof dat je het bewijs krijgt te zien.” “Bewijs” zei Tim, en hij trok zijn neus snuivend op, dat was voor hem het teken dat hij er niets van geloofde. Josje zei: “Ik ga nu weg, en dan praten we er nooit meer over, of je houdt je mond tot ik helemaal uitverteld ben, basta.” Basta dat zei haar vader altijd toen hij nog leefde. En dan wou hij helemaal geen com­men­taar meer horen. Tim begreep dat hij nu niet meer moest plagen, als hij verder geïntresseerd was, en dat was hij intussen wel een beetje geworden, hoewel hij er nog geen flauw idee van had, waarom Jos zo’n gek verhaal ophing. “Voor mijn oren heb ik geen plakband nodig” zei hij, “want die zullen wel niet klap­peren, maar geef maar een stukje om mijn mond dicht te plakken, anders ben ik bang dat ik mijn mond niet kan houden. Maar laat lie­ver eerst de bewijzen zien, en ga dan je verhaal vertel­len.” Josje negeerde zijn opmerkin­gen, en begon het hele verhaal af te steken, na eerst nog even gezegd te heb­ben: “Een woord en ik ben weg.” Het had inderdaad gehol­pen, want Tim zei geen woord, wel sloeg hij af en toe pla­gend zijn hand voor zijn mond. Maar dat ontging Jos­je, in het vuur van haar verhaal zag zij dat niet. Ze ging in één adem door. Toen ze alles verteld had, keek ze Tim vol verwachting aan. En zei vra­gend: “En?” Tim ant­woordde niet meteen, hij moest alles even ver­wer­ken. Jos vertelde het zo geloofwaar­dig, maar dat kon toch niet waar zijn, zulke dingen gebeuren toch niet, dat was iets voor in een film. “En” vroeg Josje weer, “wat vind je er van?” 

“Ja” zei Tim voorzichtig, “zoals jij het ver­telt klinkt het fantastisch, maar het is wel moeilijk te geloven dat het waar is, ik weet zus, dat je nooit zal liegen, maar zo voor de gein, dat zou toch wel eens kunnen nietwaar?”  Josje knikte. “Maar in dit geval is het echt gebeurd, en als je meegaat naar mijn kamer zal ik je nu het bewijs laten zien.” Tim stapte uit bed, en volgde Josje naar haar kamer die aan het eind van de gang lag. Ze gingen Josje’s kamer binnen. “Hier­heen”zei Josje, en liep naar het bed. “Kom maar voor de dag Zonno, ik heb Tim alles verteld.” “Nou zal je het heb­ben,” dacht Tim. “Nu moet de aap uit de mouw komen.” En de aap kwam, al was het dan niet uit de mouw maar uit bed. Boven de dekens kwam ineens het geinige kopje van Zonno tevoor­schijn. “Hallo Tim” zei hij, “aangena­me kennismaking” en hij stak zijn handje uit. Tim liep stom­verbaasd naar het bed, en pakte het handje van Zon­no, en zei: “Ook aangenaam.” Toen be­gonnen ze alle drie te lachen omdat het allemaal zo vorme­lijk klonk. “Laten we maar gewoon doen, dan doen we al gek genoeg” lachte Zonno. “Ik hoor” zei Tim, “dat je ook al gezeg­des kent die wij hier op aarde gebruiken.” “Had Josje dat nog niet verteld dan?” vroeg Zonno. Josje viel hem in de rede: “Je denkt toch niet dat ik in die korte tijd alles precies woordelijk kon zeggen.” “Maar Tim ga je aankle­den, we moeten al over een kwartier ontbijten, ik ga alvast naar beneden.”  “En Zon­no?” vroeg Tim, “daar moet ik nog over denken” antwoordde Josje, “het komt in ieder geval wel voor elkaar.”  Josje pakte haar nieuwe schou­dertasje, deed haar dagboek erin, en hing het over haar schouder, en dacht: “Mama zal wel meteen naar het tasje kijken, maar enfin, dan moet de kogel maar door de kerk.”  Toen ze de keuken binnen­kwam, was Mama eieren aan het bakken, zonder om te kijken, zei ze: “Goeie mor­gen, Jos.” Josje wenste haar ook goeie morgen, en ging alvast aan de tafel zitten, en hing het tasje over de stoel.

De tafel was al gedekt, alles stond klaar, alleen de eieren nog, die Mama zojuist klaar had en op een schaal deed, terwijl Tim ook net de keuken binnen­kwam, met de woor­den:  “Mm wat ruikt het hier lek­ker.” “Ik zou eerst maar eens goeie morgen zeggen” zei Moeder. “Sorry,” zei Tim, “goeie morgen mensen,” en ging aan tafel zitten. Moeder schonk thee in, en nam ook plaats. “Eet smake­lijk” zei ze. “Eet smakelijk” zeiden Josje en Tim, die onder­tussen al met eten begonnen wa­ren. “Gisteravond alles goed gegaan, niks bij­zonders gebeurd?” vroeg Moe­der. Josje en Tim keken elkaar eens aan. “Alles kits” zei Tim. “Fijn” zei Moeder en at rustig verder. Aan Josje vroeg ze,”Jos, kan jij als je uit school komt even voor me naar de super­markt gaan en een paar boodschappen voor me meebrengen, ik heb een lijstje gemaakt daar staat alles op.” “Komt in orde Mam”, zei ze, terwijl ze opstond haar tasje over haar schou­der wierp, het bood­schappenbriefje en het geld oppakte. Ze liep op haar moeder toe, gaf haar een kus, “dag Mam” zei ze, “tot van­middag, de groet­jes.” “Wacht even” zei Moeder, “wat heb jij daar een leuk tasje, hoe kom je daar aan, heb je het ge­leend van ie­mand?”  Josje kreeg een kleur, maar ze keek haar Moeder recht in haar ogen: “Ik dacht dat U het niet had gezien”, zei ze ,”maar dan had ik als ik van­middag uit school kwam er over gesproken.” Moeder keek Josje onderzoe­kend aan, “vertel het nu maar”zei ze. “Ik kan nu nog niet vertellen hoe ik aan het tasje kom, maar Mam U moet me vertrouwen er is niets verkeerds mee, er zit ook een dag­boek in, en ook dat zal ik U later ver­tel­len hoe ik er aangekomen ben.” “Nou zeg “zei Moe­der, “heb je ooit van je leven zo iets meegemaakt, later wel ver­tellen, en wanneer is dat later dan wel.” “Na de vakan­tie, direct na de vakan­tie, dat beloof ik, en ik hoop Mam, dat U me ver­trouwt.” “Ik weet niet wat ik daar nu van moet zeggen, het is wel een raar geval, ik had vroe­ger bij mijn Moeder met zo’n vraag niet durven aan­komen.” “Ik had het ook vast niet voor elkaar gekregen.

Ik weet dat ik je kan vertrouwen, dat geeft de door­slag, afge­sproken dus, we praten er niet meer over tot na de vakantie.” “Fijne Moeder ben je toch”, zei Josje, ze gaf haar nog een kus en vertrok. Tim stond met zijn brommer al op haar te wachten, ze sprong achterop, en zei “Ma nam het goed op joh, ik mag tot na de vakantie wachten.” “Valt me mee”, zei Tim, “al had ik het wel verwacht.” “We hebben een toffe Moeder.” Ondertussen waren ze bij de school aange­komen. Josje stapte af en zei geschrokken. “Jeetje nu heb ik helemaal niet meer aan Zonno gedacht.” “Ik denk dat hij zich daar heus wel redt, daar zou ik me maar geen zorgen om maken,” zei Tim. “Je noemt Zonno een hij, maar hij is toch geen jongen,” zei Josje. “Zie je wel, je noemt Zonno zelf ook automatisch een hij, daarom wil ik voorstel­len, laten we dat blijven doen, want ik denk dat we dat zonder erg al wel vaker gedaan hebben” zei Tim. ” Kan best zijn ,ik vind het in ieder geval best, de groetjes en tot van­avond Tim.”  Na die laatste woor­den, stapte Josje de schooldeur binnen, en Tim reed door en ging op weg naar zijn school, die een paar stra­ten verder lag. Omdat het de laatste schooldag was, ging het allemaal wat rumoeri­ger toe dan gewoonlijk het geval was. Van leren kwam die dag niets meer, waar niemand bezwaar tegen had. Josje vond die laatste schooldag altijd gezellig, iedereen had een goeie zin, wat natuur­lijk heel normaal is. Een tijd­je geen huiswerk maken. Veel kinderen gingen met hun ouders op vakantie, wat bij Josje niet het geval is, want daar is al een paar jaar geen geld voor geweest. Wat ze altijd nog het ergste vindt voor haar Moeder, want die zou het van hun drieën het hardste nodig hebben. Onder het opruimen moest Josje steeds aan Zonno denken, ze was er niet gerust op dat hij niet gezien zou worden. Ze maakte zich er bezorgd over, ze zou het ver­schrikke­lijk vinden als hij weer een regen­druppel zou worden. Zo draaiden haar gedachten maar in een kringetje, terwijl ze bezig was de grote kast op te ruimen, die in de klas staat.

Iedere leer­ling kreeg een taak de laatste school­dag. Alles was daarna weer keurig in orde, en de klas was klaar voor de leer­lin­gen, die na de vakantie aan het nieuwe schooljaar zouden begin­nen. Josje had zojuist weer een stapel boeken net­jes uitgezocht, de grote voor de boven­ste planken, en daaronder moesten de kleine boeken komen, toen ze haar naam hoorde noemen. Ze draai­de zich om en wou antwoord geven, maar er was niemand in haar buurt. De kast stond in een soort nis, in de uiter­ste hoek van de klas, en de andere kinderen waren elders druk bezig, niemand sloeg acht op Josje. Ze dacht: “Ik heb het me zeker verbeeld,” en ging verder met haar werk. “Josje, Josje,” ja nu hoorde ze het duidelijk, het was geen verbeel­ding, nu wist ze het zeker, waar kwam dat toch van­daan, zou ie­mand een geintje met haar uitha­len. “Nee” dacht ze, “dat kan niet, er is niemand bij me in de buurt, maar ver­beelding is het niet, dat weet ik zeker.” “Josje geef nu eens antwoord, ik ben het Zon­no.” Josje viel haast om van verbazing. “Zonno” zei ze, “hoe ben je dan hier gekomen, en waar zit je dan?” “Ik ben bij jou thuis op je kamer, ik heb me verstopt onder je bed, en ben in het uiterste hoekje gekropen, je Moeder ging rakelings langs me heen met de stofzuiger.” Josje zei geschrokken: “Wat een geluk, dat ze je niet heeft gezien, anders was je alweer een regendruppel geweest, en dan zou het mijn schuld zijn. Ik zou het mezelf nooit hebben kunnen ver­geven, het zal niet meer gebeuren, dat beloof ik je.”  Het drong nu eigenlijk pas goed tot haar door dat ze zomaar op afstand zonder telefoon of iets van dien aard, een ge­sprek aan het voeren was, daar moest ze eerst het hare van weten. “Hoe kan dat Zonno, hoe doe je het, hoe is het moge­lijk dat je zo met mij kan praten?”  “Je komt er wel achter wat ik allemaal kan, en ik weet het zelf ook nog niet pre­cies, dat heeft de ouwe wolk ook nooit verteld. “Dat maakt het alleen maar spannen­der,” zei hij als wij er naar vroe­gen.” “Gelijk had hij,” zei Josje, “hoe ben je er dan achter gekomen, dat je op deze manier met mij kan praten?” 

“Dat ging helemaal van­zelf, het stukje van de zonne­straal wat in mijn hart zit be­gon opeens te gloeien, ik werd er helemaal warm van, ik begreep niet wat het bete­kende, maar ik wist wel dat er vast iets zou gebeuren, dus ik wachtte rustig af. “Al heel snel daarna, hoorde ik jou gedachten, ik vond het zo sneu voor jou dat je zo bezorgd was om mij, en ik wou je graag vertel­len dat alles goed met me was, en toen dacht ik, het gloeien van het zonne­straaltje, heeft daar iets mee te maken. Ik probeerde gewoon maar iets, ik riep jou op met mijn herse­nen, toen ik van jou geen ant­woord kreeg, wou ik eerst iets anders proberen, maar ik vermoedde wel, dat hardop praten denke­lijk ook geen zin hebben zou, dus pro­beerde ik het nog een keertje.”  Josje onderbrak hem: “Ja en toen hoorde ik je, dat wil zeggen, de eerste keer hoorde ik je ook, maar ik dacht dat er iemand van de klas me riep, daar klonk het eigen­lijk wel te zacht voor, maar hoe kon ik nu vermoedden dat het van jou af kwam. Maar toen je zei: “Met Zonno,” ja toen kon het niet anders meer zijn, als dat je van je bijzondere krachten gebruik maakte.” “Praat je nu hard­op?” vroeg hij, “dat hoeft niet hoor, het is zelfs veel beter als je het niet doet, je gedachten hoor ik ook, en het voor­deel is, dat niemand anders je hoort.” “Ik geloof wel dat ik hardop heb gespro­ken, maar maak je daar niet druk om, er is hier niemand in de buurt.” ” Dan is het goed” ant­woordde Zonno, “maar nu weet je dat het niet meer nodig is, we kunnen gewoon zonder te spre­ken van gedach­ten wisselen.” “Wat sta jij te sta­ren?,” het was de onderwij­zer, die nog een paar boeken naar Josje kwam brengen, die ook nog opge­borgen moesten wor­den. “Sta ik te staren?” vroeg Josje. “Nou en niet zo’n beetje, je was even helemaal weg, en je stond ook in je zelf te praten geloof ik, toen ik aankwam hoorde ik zo iets, maar ik kon er niets van ver­staan, het was meer een gemompel.” “Goh” zei Josje “daar weet ik niets van, ik stond wel in gedachten, dat is waar.” “Denk er maar niet meer aan, het gebeurt iedereen wel eens, hier heb je nog een paar boeken, die moeten ook de kast nog in.”

Zo ging de laatste schooldag op een prettige manier voor­bij. Toen Josje thuiskwam, was Moeder  in de keuken, ze was bezig met de voorbereiding voor het avondeten. “Hal­lo Mam,” ze zette de boodschappen, die ze na school­tijd had gehaald, op het aanrecht. “Vind je het goed, dat ik meteen naar boven ga?  Er is een programma op de radio wat ik graag wil ho­ren.” “Ik vind het best, ik roep je wel als het eten klaar is, dan kan je de tafel dekken,” antwoordde Moeder. Weg was ze. Ze holde de trap op, en in haar kamer gekomen, keek ze vlug in de rondte of ze Zonno zag. Hoe haar ogen ook de kamer afzochten, ze kon hem niet ontdekken. Ze riep zacht­jes: “Zonno, Zonno,” er kwam geen antwoord. Opeens hoorde ze boven haar hoofd zachtjes lachen, ja hoor, daar zat hij tegen het plafond. Ze moest of ze wou of niet, ook lachen, het was ook zo’n gek ge­zicht. “Kom nu maar naar beneden, zo is het wel genoeg,” zei ze. Maar wat ze niet verwacht had, meteen toen ze het had gezegd voelde ze dat er iets op haar hoofd zat. Ze begreep het nu meteen, “dat is Zonno” dacht ze. En inder­daad toen ze op haar hoofd voelde, zat hij erop, ze pakte hem voorzichtig eraf, en zette hem op haar hand, en zei plagend: “Zo nu heb ik je,” en ze hield hem bij zijn beentjes vast,  zie nu maar eens dat je los­komt.” Floep, daar zat hij al op de vensterbank, en een pret dat hij had. Hij stond te dan­sen en te springen dat het een lust was. “Pak me dan, kom maar als je durft.”  “Dat heb je niet tegen de ver­keerde gezegd.” Josje stoof op de ven­ster­bank af, en weg was tie weer.. Josje zag niet zo gauw waar hij was ge­bleven, maar Zonno had er zo’n ple­zier in dat hij steeds moest lachen en dat verraadde hem weer. Josje zei gela­ten: “Goed ik geef het op, als je zo doet kan ik  toch niets tegen je beginnen.” “Houd je hand maar op dan kom ik er aan,”zei Zonno. Josje hield haar hand op, met de palm naar boven, alsof ze verwacht­te dat er een vogeltje op zou komen, ze maakte er een spelletje van. “Kom maar, kom maar” zei ze lokkend, en ze trok haar lippen bij el­kaar, en met dat pruimenmondje maakte ze smakkende geluid­jes.

En daar was hij al, zon­der dat ze gezien had hoe het ge­beur­de, ineens stond hij lachend op haar hand. “Wat ben je toch baldadig, wat moet dat toch worden met jou,” zei ze bezorgd. “Ach het is gewoon een beetje gein ma­ken, ik heb er zo’n plezier in, om dingen te proberen, ik vind het zo leuk, en je begrijpt toch wel, omdat ik zelf ook nog moet ontdekken, wat ik allemaal kan, dat ik niet kan laten om iets te probe­ren.” “Dat begrijp ik goed, maar is dat niet moei­lijk voor jou, als je nog helemaal niet weet wat je kunt, en je zoals je zelf hebt gezegd, ook een taak hebt te vervullen, om dat voor elkaar te krijgen?” vroeg Josje. “Ik begrijp wat je bedoelt,”zei Zonno,” en geloof me maar, al vind ik het leuk om een beetje gekheid te maken, ik heus niet vergeet wat mijn opdracht is. En ik heb natuurlijk een groot vertrou­wen in de ouwe wolk, die zal me nooit in de steek laten, dat is een heel fijn gevoel, dat je weet dat er altijd ie­mand is, of het nu een wolk is of wat dan ook, waar je bij te­recht kunt, en die je altijd weer zal hel­pen.”  Er kwam iemand de trap op gelopen, Zonno stond nog steeds op Josjes hand, “vlug,” zei ze, “doe iets, misschien is het mijn Moe­der.” En weg was hij, er werd op de deur geklopt, “mag ik binnen komen?” Het was Tim, “joeh,” riep ze, en Tim stapte de kamer in. “Waar is ’tie,” fluisterde hij. “Je hoeft niet zo zachtjes te praten, je weet toch wel dat Moeder ons hier heus niet kan horen, of ze zou ons aan de deur moeten afluisteren, en dat doet ze niet.”  “Dat weet ik ook wel,” antwoordde Tim, “ik was ook helemaal niet van plan om te fluisteren, maar dat deed ik gewoon onge­merkt, het komt gewoon door de spanning, al die vreemdig­heid, daar moet ik helemaal aan wennen.” “Dacht je dat het voor mij allemaal maar gewoon was, had je daarnet hier moeten zijn,” ze ver­telde wat voor grap­pen Zonno nu weer uitge­haald had. “Prach­tig,” zei Tim,” ik wou dat ik er bij geweest was, maar waar is die grap­penmaker nou?” “Doodge­woon hier op de tafel,” riep Zonno. “Maar daar was je zonet nog niet, hoe flik je dat toch,” vroeg Tim verwon­derd.

“Ik zal het je laten zien, ik knip gewoon even met mijn vingers, en tegelijk, denk ik waar ik wil terecht­komen, en dan ge­beurt het ook. Moet je opletten, daar gaat ’tie.” “Wil je eerst zeggen, waar je nu naar verplaatst dan kunnen wij opletten, of we er iets van kunnen zien hoe het ge­beurt.” “Naar de lamp” antwoordde hij. Tim en Josje hielden geen oog van Zonno af, ze wilden er voor geen goud iets van missen. Zonno sprak weer: “Daar gaat tie dan,” hij knipte heel vlug met zijn vingers, en weg was tie. Ze keken naar de lamp, en ja hoor daar hing hij lustig te bungelen. “Heb jij er iets van gezien, hoe het in zijn werk ging?” vroeg Tim, “ik niet, en ik heb goed opge­let,” antwoordde Josje. “Ik ben benieuwd wat we nog alle­maal zullen bele­ven met hem.”

A. Goedegebuur – Klarenbeek 1919 – ✞30-08-2001

4 Antwoorden op “Zonno – 02”

    1. Weet je Aly, als je vroeger de Suske en Wiske bijvoorbeeld neemt …. Dat was ook voor kinderen, maar er waren haast meer volwassenen die het las… Je zal kunnen lezen in het vervolg dat er heel veel in voor komt wat juist voor ouderen en ouders is, maar met een manier dat het ook voor kinderen geschikt is.

      1. Na de andere 2 stukjes over zonno te lezen had ik al zo een idee. Ik hoop dat je het hele boek hier plaatst. Ben benieuwd hoe het verhaal afloopt.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *